Snap
  • Mama
  • vertragen

Vertragen

Nadat ik vanmorgen wederom mijn wekelijkse wandelingetje alleen dan ook echt weer tot uitvoering bracht, dacht ik ineens aan deze blog die nog in het luchtledige hing. Een ervaring die toch echt enorm is blijven hangen en die vanmorgen bijna hetzelfde verliep. Lees je mee?  "Vertragen"

Wat een stom woord vind ik het eigenlijk. En dan vooral in de zin van het woord zoals die de laatse jaren een soortement “hype” geworden is. Maar ik heb hem. Ik had hem, ik liet hem gaan, maar ik heb hem weer. Ik had het een paar jaar geleden nodig om “te vertragen”. Ik deed het en het voelde goed. Maar het leek zo gewoon, na een paar weken, of maanden, geen idee meer. Maar achteraf leek het zo gewoon. Want: “Dat is toch de aard van het beestje? Dit is toch veel meer wie ik ben? We leven toch allemaal veel te snel? Ik ging er in mee maar ik doe het niet meer. Dit is mijn natuur toch? Ik snap niet dat ik daar uit ben gestapt en ben gaan versnellen. Appeltje eitje dat vertragen. Ik doe echt niet meer anders”. Dacht ik. En toch ging ik weer. Ik ging sneller. Stapje voor stapje heb ik mijn pas weer versnelt. Tot ik vanmorgen ineens besefte dat ik weer bijna aan het rennen was. Omdat mijn hoofd de laatste tijd enorm aan het razen is, heb ik weer m’n wekelijkse uurtje wandelen op de planning gezet. Vanmorgen was het zo ver. Ik ging wandelen. Cis in de kinderwagen en lopen maar. Een uur. Dat moet. Ik had flink de pas er in. Hoppa, lekker bewegen, tempo. Op naar die vrouw daarvoor die zo driftig met haar armen zwaait en tempo wandelt. Dat kan ik ook, maar dan achter de kinderwagen. Bewegen is goed. Dat is fijn voor lichaam en geest. Hup. De paden op. En toen. Toen voelde ik het. Er schoot van alles door mijn hoofd. Gedachtes gebaseerd op angst, op onrust, op haast, op de hectiek van deze wereld. Onzin. Stop!  

Ik zei letterlijk tegen mezelf dat ik moet stoppen. Stoppen met denken, stoppen met lopen. Wat een haast. Wat ging ik snel. Wat voelde ik een onrust. Dit moest ik nu stoppen. Ik stond stil, zuchtte eens diep, blies een keer uit en haalde nogmaals diep adem. Ik hoorde ineens de vogels weer. Ze floten zo hard dat het geluid van de altijd doordraaiende onrust wegebde. Ik draaide een rondje, keek naar een piepklein stukje blauwe lucht waar de zon een prachtig gouden randje vormde om de lichtgrijze wolken die de rest van de lucht vulden. Ik keek naar het smeltende ijs dat heel langzaam transformeert tot spiegelende waterplassen, om vervolgens weer de grond in te zakken of de lucht in te gaan om weer neer te kunnen dalen als regen. Ik luisterde naar de kraaiende kraaien, zag een mooie formatie ganzen met een tweetal dwarsvliegers er tussenin. Ha! Dat kon ik zijn. Ik liep weer verder en voelde me letterlijk een stukje lichter. Ik voelde heel even, echt heel even, niets. Ik rook bijna het voorjaar. Ik was me heel even bewust van de enkele seconden die ik afdwaalde en waarin ik genoot. Genoot van de rust. Rust in m’n hoofd en rust buiten. Ik raapte een klein krententakje op als herinnering aan dit moment. Dit moment waarop ik vertraagde.