Snap
  • Bevallingsverhalen
  • Verlies
  • Sterrenkindje
  • Stilgeboren

Ruimtebaby

Julius Matisse 19-02-2019 - een tekst die ik vorig jaar schreef

Er staat een taart op tafel.

Ik: Weet je voor wie die is?Mozes: Voor Julius, natuurlijk!Ik: Wie is Julius, weet je dat?Mozes: Dat is de ruimtebaby! De ruimtebaby die in de hemel woont. Het is een baby die nooit dood kan gaan. 

Snap

Lang heb ik getwijfeld of ik hier überhaupt publiekelijk over wilde schrijven. En nog langer heb ik gewikt en gewogen wanneer ik de stap zou wagen; gelijk na zijn geboorte, op de uitgerekende datum, na de positieve zwangerschapstest, of nu zijn geboortedag dreigend dichtbij komt… Het is vandaag precies een jaar later. Vorig jaar lag ik met een lege buik, met een kleine baby in mijn armen in het ziekenhuis. Nu kan ik er ieder moment hetzelfde bijliggen. Het is een heftige dag. Hoe omschrijf je zo’n groot verdriet? Hoe vertel je iets waar geen woorden voor zijn? Destijds heb ik flarden aan notities opgeschreven, want hoe pijnlijk ook, ik wilde niks vergeten. 

We zijn dus weer in verwachting. Alsof een nieuwe zwangerschap nog niet beladen genoeg is, had ik op de uitgerekende datum, 27 juni 2019, een positieve zwangerschapstest in handen. De uitslagen over de herhalingskans van het genetisch onderzoek hadden we nog niet gekregen. De eerste weken heb ik het niemand verteld, zelfs mijn vriend niet. Om de dag deed ik ter bevestiging een zwangerschapstest en die trokken me er doorheen. Op de dag dat eindelijk de klinisch geneticus met het verlossende antwoord aan de lijn hing, was toevallig ook de eerste echo ingepland. Ik denk dat ik niet hoef uit te leggen hoe dubbel het is. De uitslag was gunstig, maar het duurde nog weken voor ik deze zwangerschap toe durfde te laten. Al een paar maanden overlappen deze en de vorige zwangerschap elkaar en ik weet niet goed hoe ik moet omschrijven hoe dat voelt om op hetzelfde moment melancholisch terug én verheugd vooruit te kijken. Of hoe het voelt wanneer mensen enthousiast roepen: ‘Oh, wat heerlijk! Een tweede!’. In gedachte fluister ik dan: ‘maar jij bent er ook hoor, liefje’. 

Op 8 februari hadden we de 20 wekenecho. Alles ging goed. Ik voelde me goed, de nipt-test was goed, de tijd ging snel, mijn buik groeide, de baby trappelde en dus keken we er enorm naar uit. Van onze eerste weten we dat deze echo een uur duurt en we konden niet wachten om ons kindje een uur lang te kunnen bewonderen. Wat was hij lief en veel gegroeid! Af en toe moesten we de andere kant op kijken, omdat we niet wilden weten of we een zoon of dochter zouden krijgen. De woorden ‘nu moet ik jullie toch iets heel vervelends vertellen’ kwamen als donderslag bij glasheldere, knalblauwe hemel op een zonovergoten dag met geen zuchtje wind. De verloskundige is zichtbaar geschrokken en laat ons zien wat ze bedoelde. ‘Nee, nee, nee, nee, nee’ is het enige wat ik denk. Olivier pakt mijn hand vast uit angst dat ik uit elkaar zou spatten, in elkaar zou zakken, los zou barsten en ik doe mijn best. Ik focus me op een punt op het beeldscherm om niet in blinde paniek te raken. Hij stelt vragen aan de verloskundige. Zij beantwoordt. Ik kan me alleen maar concentreren op mijn ademhaling en mijn bonkende gebroken hart. Ik vang flarden op: ‘Dit is echt heel erg… Jullie kindje zal niet kunnen leven… Kijk, hier zie je een kromming in de ribben… Nee, hij heeft geen pijn… Waarschijnlijk is het domme pech…’. 

We racen naar huis en even later naar Rotterdam. We mogen nogmaals aanhoren dat het helemaal mis is. Nauwkeurig loopt de gynaecoloog ons kindje na. Alle hoop waren we een paar uur geleden al verloren, maar we mogen nog een uur naar onze zoon kijken en grijpen deze kans met beide handen en beide voeten aan. Het afscheid begint gelijk, maar hij is er nog. Hij moet nog geboren worden, maar het voelt alsof hij ons al is afgenomen. Het is gek dat je in een paar uur tijd compleet afstand doet van het idee dat je samen oneindige zeeën aan tijd hebt. Dat je na zo’n bericht gelijk in een modus schiet waarin je met paniekerige teugen alle kleine beetjes bij elkaar sprokkelt en in probeert te prenten. Aandachtig kijken we naar het scherm en ik probeer de constante stroom aan tranen steeds gauw uit mijn ogen te knipperen, zodat ze het beeld niet vertroebelen. Hij is zo lief. Hij sabbelt, trappelt, tuimelt en is zich nergens van bewust. Hij is dolgelukkig daarbinnen. Het idee dat hij tevreden met me mee wiegt en niet weet wat er allemaal nog gaat komen, is ondraaglijk. Hij is zo onschuldig en krijgt niet eens een kans. Zo oneerlijk voor hem, onverteerbaar voor ons. Ons kleine jongetje, naar wie we zo uit hebben gekeken en waarvan het beeld zal nooit werkelijkheid worden. Ik heb van zijn leven in mij genoten en van zijn hart kloppend onder het mijne. Onze ontmoeting is gelijk ons afscheid en ook nu we hem nog voor ons op het scherm zien en ik hem nog in mijn buik voel, rouwen we al. We kunnen alleen maar huilen.

Ik weet wel dat hij niks door heeft en dat alles goed is zolang hij in mijn buik is, maar het voelt alsof de hele wereld op me drukt. Ik wil dit niet. Ik wil hem niet missen. Ik kan hem niet missen. Hij is al maanden een deel van mij, letterlijk aan me verbonden. Het struist met mijn hele hebben en houwen dat we die trappelende voetjes straks niet door het hele huis zullen horen. Als moeder heb ik bovendien het idee dat hij achtergesteld wordt ten opzichte van zijn grote broer, want hij krijgt wél alle liefde die hij nodig heeft en ik kan het niet aan als mensen hem straks niet als onze volwaardige zoon zouden zien. Voor hem heb ik een leven aan liefde en we krijgen slechts een minuut, misschien. 

Iedere ochtend begint uitgeput en klaarwakker, want we leven in een nachtmerrie vol tegenstrijdigheden. Ik had nooit gedacht dat tedere liefde en venijnig verdriet zo innig hand in hand konden gaan. We proberen ons voor te bereiden op wat gaat komen en tegelijkertijd verzetten we ons ertegen. Ik probeer ieder moment, iedere beweging te koesteren en te genieten van deze laatste tekenen van onze zoon, maar dat maakt me ook wanhopig. Dit is echt het enige wat we krijgen. Door een onvermoeibare rivierstroom, een allesverwoestende vloedgolf, word ik meegezogen en alles in me zegt dat ik dit niet wil. Ik krijg geen lucht als ik eraan denk dat hij buiten mijn buik nooit zal kunnen leven en dat die pilletjes hem daar wel heen dwingen. Het is een verstikkend idee dat ik binnen een paar dagen mijn baby uit mijn lijf moet drijven en dat hij dat niet zal overleven. Onnatuurlijk. Ik wil hem het leven geven en moet juist het tegenovergestelde doen. 

Als een gek probeer ik alles eruit te halen wat erin zit; brei ik een dekentje en twee mutsjes in poppenformaat, speur ik het web af op zoek naar een draagdoek waar ik een lakentje van kan naaien en waarop ik zijn naam kan borduren. Mozes heeft immers ook zijn eigen draagdoek. Het lijken allemaal nutteloze dingen, maar in die ene minuut die ons heel misschien gegund is, wil ik hem alle liefde geven waarop hij zijn hele rondfladderende leven kan teren. Ik huil en ik aai mijn buik de hele dag en ik hoop alleen maar dat hij voelt dat ik van hem hou en dat het alle kracht van me vergt om hem los te laten. Ik hoop dat hij voelt dat hij gewenst is, dat er vurig naar hem verlangd is, en dat het tranen van onvoorwaardelijke liefde zijn. De wijzers van de klok tikken dreigend. Het leven raast aan me voorbij en slaafs kijk ik toe wat ons overkomt. Ik ben bang voor de bevalling, voor hoe hij eruit ziet, voor de handen die hem uit mijn armen pakken en meenemen, voor het gemis dat ons te wachten staat, voor een heel leven van ‘wat als…’ en ‘hoe zou het zijn geweest…’. 

Bijna twee weken hebben we nodig gehad om ons voor te bereiden en dan is die ene dag toch ineens daar. Kibbelend proberen we op tijd in het ziekenhuis te komen. We nemen plaats in een kamer die totaal onpersoonlijk aanvoelt. Dus hier gaat het allemaal gebeuren, denk ik terwijl ik mijn schoenen uitschop om een gearriveerd gevoel te forceren. We zitten onwennig op het bed, krijgen uitleg van de verpleegster en dan worden de eerste twee pilletjes ingebracht. Ik voel hem zachtjes trappelen dicht bij de vingers van de verloskundige. Ik probeer er maar niet te veel bij stil te staan dat zijn leven nu langzaam gaat eindigen. Het kan wel twee dagen duren hadden ze gezegd, maar na een half uur voel ik dat de bevalling begonnen is. Na een tijdje loopt er bloed in mijn nieuwe pyjama en neemt het strakke gevoel in mijn buik toe. Een warme kruik helpt, maar verbrandt mijn huid. Ik voel het niet eens. Met geweld breken mijn vliezen. Het spookt door mijn hoofd dat hij nu stress ervaart. Ik probeer er niet aan te denken. De weeën worden heviger en heviger. Misschien is hij nu wel dood aan het gaan. Ik probeer er niet aan te denken. Ik voel hem niet meer. Ik probeer er niet aan te denken. 

De weeën gaan door merg en been en een paar keer vraag ik om pijnbestrijding, maar de avondverpleegster bezit over een soort gave en leest in mijn ogen dat ik het diep van binnen eigenlijk niet wil. Dit is namelijk het enige wat ik met mijn kind zal meemaken, onze enige herinnering samen en die wil ik intens beleven. Ook al word ik niet gespaard door de weeën die elkaar haastig opvolgen. De gynaecoloog is aan het opereren en de verloskundige is ook ergens anders bezig. Ik probeer rustig de pijn op te vangen en de regelmatige weeën die telkens een ellenlange minuut duren weg te puffen. De verpleegster gaat naast me zitten en haar ogen brengen me tot rust. Uiteindelijk voel ik al drie kwartier de drang om te persen wanneer de verloskundige de kamer binnen komt. Ik moet op mijn rug gaan liggen, maar dan is de pijn niet uit te houden! Het hoofdeinde van het bed wordt omhoog gebracht. Die enkele beweging was het enige wat nog nodig was. Nog nooit heb ik zo hartverscheurend gehuild. Daar lag hij op mijn buik, onze lieve, kleine, mooie Julius. En met dat mijn vriend de navelstreng doorknipte, ging hij weer… Zonder een woord te hebben gezegd, zonder de wereld in te hebben gekeken. 

Snap